Op 23 juni 2018 is de tanker “Bow Jubail” tegen de steiger van LBC Tank Terminals in Rotterdam gevaren. Dit leidde tot het lekken van ruim 217 ton stookolie in de Rotterdamse haven. Als gevolg hiervan hebben 150 gedupeerden, waaronder een aantal die bij de NNPC waren verzekerd, de eigenaar aansprakelijk gesteld.
De eigenaar, NCC, heeft bij de Rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om haar aansprakelijkheid te beperken volgens het Verdrag van 19 november 1976 inzake de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC). De aansprakelijkheidslimiet van het LLMC is aanzienlijk lager dan die van het Internationaal Verdrag inzake Aansprakelijkheid voor Schade door Verontreiniging door Olie (CLC 1992). Het verschil bedraagt 1.679.292 SDR, of Euro 2.056.657,34.
De rechtbank wees het verzoek van NCC echter af. Het hoger beroep bij het Hof in Den Haag werd recent eveneens afgewezen. Het Hof oordeelde in het voordeel van de schuldeisers en stelde dat het CLC van toepassing is op de bunkerverontreiniging, niet het LLMC. Dit oordeel was gunstig voor de schuldeisers, enerzijds omdat de limiet aanzienlijk hoger is, en anderzijds omdat in dat geval een beroep kan worden gedaan op het “Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie”. Dit fonds, het International Oil Pollution Compensation (IOPC) fonds, vangt tot een vastgesteld maximum het verschil op tussen de ingestelde vorderingen en het beperkingsverdrag. Dankzij deze aanvullende middelen lijken de vorderingen van de schuldeisers in deze zaak grotendeels te zijn gedekt.
Voor schepen met een bruto tonnage tot een maximum van 29.548 GT, zoals in het geval van de “Bow Jubail”, vergoedt het IOPC het verschil ten opzichte van het CLC, tot maximaal 20 miljoen SDR. In het geval van de “Bow Jubail” bedraagt de CLC-limiet SDR 15.991.676, wat betekent dat STOPIA een aanvullende vergoeding zal moeten doen van SDR 4.008.324, of Euro 4.909.062,26.
Als gevolg van deze uitspraken is de verwachting dat de meeste schuldeisers volledig of grotendeels schadeloos zullen worden gesteld. Hoewel de zaak uiteindelijk meer dan zes jaar heeft geduurd, is het een unieke zaak in Nederland wat betreft de toepassing van het CLC- en Fondsverdrag.